© Studiecentrum voor Vlaamse Muziek vzw – Karolien Selhorst
De Brusselse componist François van Campenhout (of Campenaut) blijft tot op vandaag bekend als componist van ‘De Brabançonne’, de nationale volkslied van België. Hij was bij leven een begenadigd en gevierd zanger, verbonden aan theater- en operahuizen in onder meer Gent, Antwerpen, Amsterdam en Lyon. Hij componeerde tal van opera’s, cantates, en religieuze koorwerken.
François van Campenhout wordt geboren in Brussel in 1779, als zoon van een herbergier. Muzikaal onderricht krijgt hij van een Franse geestelijke die bij zijn vader onderdak kreeg, en van Jean-Englebert Pauwels, die hem vioolles gaf en hem later aanraadde om zich op het zingen toe te leggen. Tegen de wil van zijn vader, die een administratief-juridische carrière voor zijn zoon zag weggelegd, biedt de zestienjarige François van Campenhout zich als violist aan bij het orkest van De Munt in zijn geboortestad, waar hij ook wordt aangenomen.
In diezelfde periode wordt hij lid van een amateurgezelschap dat komische opera’s uitvoerde in het Parktheater. Met zijn mooie contratenorstem oogstte hij al snel veel bijval. Zijn hele verdere leven bleef hij – op de eerste plaats als zanger – verbonden aan het theater. In Gent wordt hij aangetrokken door het pas opgerichte ‘Théâtre de Rhétorique’, maar dit theater sloot reeds na enkele maanden de deuren. François an Campenhout keert terug naar Brussel, waar hij bij De Munt debuteerde in de opera ‘Azémiavan’ van Nicolas Dalayrac.
De daaropvolgende jaren zingt hij in Antwerpen (1800), Brest (1801), in Parijs (1803), bij het ‘Théâtre de la Porte-Saint-Marin’, opnieuw in Brussel (1804) en Amsterdam (1805), bij het ‘Théâtre Français’.
In 1807 treedt hij toe tot het Hof van Louis Napoleon Bonaparte, die het jaar daarvoor tot koning van Holland was benoemd door zijn oudere broer keizer Napoleon Bonaparte. François van Campenhout wordt in dit Hof, dat eerst in Den Haag en daarna in Amsterdam resideerde, eerste tenor bij de muziekkapel en het koninklijk theater.
Het was in Amsterdam dat François Van Campenhout’s eerst zelf gecomponeerde opera in 1808 in première ging: ‘Grotius, ou le château de Loewenstein’, Deze opera krijgt weinig recenties door gebrek aan degelijke kennis van de harmonie .François van Campenhout besefte het belang ervan en gaat in de leer bij de Franse componisten Guillaume Navoigille en Louis-Jospeh Saint-Amans.
Eind 1809 besliste keizer Napoleon, uit ontevredenheid over het beleid van zijn broer, om Holland toe te voegen aan Frankrijk. Louis Napoleon Bonaparte treedt af ten gunste van zijn zoon; zijn hofkapel wordt ontbonden. François van Campenhout, die nog in dienst was van de Franse kroon, sluit zich aan bij het theater van Rouen. In die stad verblijft hij vier jaar.
Hij keert eind 1812 tijdelijk terug naar Amsterdam. In 1814, in Lyon gaat zijn opera ‘Passe-partout’ in première, maar opnieuw zonder veel succes. De daaropvolgende jaren is François van Campenhout aan het werk in Bordeaux (1816), Antwerpen (1818), Lyon (1819) en Parijs (1824). Hij oogst groot succes in (naar het Frans vertaalde) opera’s van ‘Rossini’. In 1828 zette hij een punt achter zijn zangcarrière en keerde hij terug naar zijn geboortestad Brussel, waar hij zich voortaan toelegt op het componeren.
De Belgische revolutie breekt uit, die uiteindelijk leidt tot de onafhankelijkheid van België. De jonge acteur Louis-Alexandre Dechet, beter bekend als ‘Jenneval’, schrijft in september 1830 een Franstalig gedicht waarin hij de Nederlandse koning vraagt om de rechten van de Belgen te erkennen. Deze tekst zette Van Campenhout enkele dagen later op muziek. De Belgische nationale volkslied was geboren. Althans, de basis ervan, de tekst wordt nadien nog meerdere keren aangepast.
François Van Campenhout blijft tot aan zijn dood in Brussel. Het grootste deel van zijn oeuvre bleef onuitgegeven en ging verloren. Slechts enkele manuscripten (het geciteerde Requiem, vier missen en enkele andere vocale werken) bleven bewaard en bevinden zich momenteel in de Koninklijke Bibliotheek van België.